Academisch onderzoek voor snellere en betaalbare beschikbaarheid - prof. dr. Jos Kosterink

Academische onderzoekers kunnen een grotere rol spelen bij de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen en geavanceerde behandelingen, zoals celtherapie. Bijvoorbeeld voor patiënten met zeldzame aandoeningen kunnen zo betaalbare oplossingen worden ontwikkeld. Lokale productie van CAR-T-cellen kan een voorbeeld zijn van deze aanpak, vertelde de Groningse ziekenhuisapotheker en klinisch farmacoloog prof. dr. Jos Kosterink.

Kosterinks voordracht had dezelfde titel als het symposium: ‘Academische geneesmiddelontwikkeling, knelpunten en kansen’. Het is een actueel onderwerp, nu de ontwikkeling van nieuwe behandelingen steeds vaker maatwerk is en vaak gebruikmaakt van geavanceerde nieuwe technieken. Zogeheten ATMP’s (advanced therapy medicinal products), zoals gentherapie en celtherapie, ontstaan vaak uit academisch onderzoek. Academische onderzoekers spelen ook een belangrijke rol bij het vinden van nieuwe toepassingen voor bestaande geneesmiddelen (drug repurposing). Kosterink verwees naar diverse recente rapporten, zoals ‘Academie-gedreven geneesmiddelenontwikkeling’ van SiRM in opdracht van FAST, Centre for Future Advanced and Sustainable Therapy Development en het KNAW-rapport ‘Efficiency gains through innovation in medicines development: how can science contribute?’.

Wetenschappelijke ontdekking

Kosterink legde uit dat academische onderzoekers vooral sterk zijn in de eerste stappen op weg naar een nieuw geneesmiddel of ATMP. Zij gaan uit van inzicht in de mechanismen, waardoor een ziekte ontstaat en wat er aangepakt moet worden (welk ‘doelwit’ geraakt moet worden) om genezing te bereiken of de klachten te verminderen. Academische onderzoekers hebben de kennis en technologie om zulke doelwitten te identificeren en manieren te vinden om ze te raken, met een (bestaand) geneesmiddel of ATMP.

Deze op mechanismen gebaseerde benadering van geneesmiddelontwikkeling is overigens relatief nieuw. Kosterink vertelde hoe de ontdekking van nieuwe geneesmiddelen in het verleden vooral berustte op toevallige ontdekkingen. In de tweede helft van de 20e eeuw werd het proces systematischer, door veel verschillende chemische stoffen te testen op proefdieren. Pas in deze eeuw, dankzij groeiende inzichten in de erfelijke eigenschappen van de mens (het humane genoom) en de verschillende communicatieroutes in onze cellen, werd de ‘doelwitgerichte’ aanpak mogelijk. Daarmee veranderde ook het proces van geneesmiddelontwikkeling van een serie stappen achter elkaar (lineair) naar een complexer ontwikkelingsproces, waarbij men vaker terug moet naar de tekentafel om het product aan te passen.

Kosten en andere knelpunten

Waar academische onderzoekers minder goed in zijn, is de vertaalslag van laboratorium naar klinische toepassing. Dat komt volgens Kosterink (en het eerdergenoemde SiRM rapport) doordat zij daar minder kennis over hebben en doordat academische geneesmiddelontwikkeling nogal versnipperd is. Ook werkt de regelgeving niet mee, want die gaat ervan uit dat een geneesmiddel door een bedrijf op de markt gebracht wordt.

De kosten zijn misschien wel het grootste knelpunt. De eisen die worden gesteld aan nieuwe behandelingen zijn zo hoog, dat vele tientallen miljoenen nodig zijn voor klinisch onderzoek. In de praktijk kunnen eigenlijk alleen bedrijven dat risico nemen. Want succes is allesbehalve zeker: een aanzienlijk deel van de veelbelovende nieuwe producten blijkt toch niet effectief genoeg, of niet veilig genoeg. Het is dus maar goed dat er bedrijven zijn die voldoende geld hebben om deze gok te wagen.

Kosterink stelde echter dat winst als drijfveer niet altijd in het belang van de patiënt is. Ontwikkeling door bedrijven leidt vaak tot een hoge prijs voor behandelingen, omdat bedrijven hun prijs baseren op de ‘waarde’ (wat men bereid is te betalen) in plaats van op de reële kosten. Ook als het eerste gedeelte van de geneesmiddelontwikkeling in de academie heeft plaatsgevonden, leidt dat zeker niet altijd tot goedkopere behandelingen. Bedrijven besluiten bovendien soms om een potentieel succesvolle behandeling voor een bepaalde aandoening niet verder te ontwikkelen, omdat er te weinig mee te verdienen valt. Met name bij zeldzame aandoeningen kan blijken dat de markt te krap is om de investeringen terug te verdienen.

Kansen door academische geneesmiddelontwikkeling

Voor specifieke toepassingen, bijvoorbeeld bij zeldzame aandoeningen en meer gepersonaliseerde behandelingen, kan academische geneesmiddelontwikkeling volgens Kosterink van waarde zijn. De behandeling kan sneller beschikbaar komen, tegen aanzienlijk lagere kosten. Om dit mogelijk te maken, moet de academie zich meer toeleggen op het gehele proces van geneesmiddelontwikkeling tot en met markttoelating.

Volgens Kosterink is daarvoor meer samenwerking nodig tussen disciplines binnen een instelling, tussen academische centra onderling en met organisaties zoals de CCMO, de European Medicines Agency (EMA) en het Zorginsituut Nederland. De snelle vooruitgang op technologisch gebied, met modelsystemen zoals organs-on-a-chip en geavanceerde data-analyses en kunstmatige intelligentie, kan deze ontwikkeling ondersteunen. Samenwerking met bedrijven blijft volgens hem nodig, met name voor geneesmiddelen en behandelingen die grootschalig geproduceerd en in de markt gezet moeten worden.

CAR-T-cellen: beter lokaal?

Als voorbeeld van wat academische therapieontwikkeling kan opleveren noemde Kosterink een klinische studie in diverse umc’s, waarvan het UMC Groningen, in samenwerking  met de universiteitskliniek van Barcelona, de initiatiefnemer is. Centraal staat een geavanceerde celtherapie, CAR-T-cellen, waarvan is aangetoond dat deze zeer succesvol kan zijn bij de behandeling van sommige vormen van bloedcelkanker, zoals het B-cel lymfoom. CAR-T-cellen zijn daar effectiever dan de gebruikelijke behandeling inclusief beenmergtransplantatie. Meerdere bedrijven brengen deze behandeling op de markt, waarbij cellen van de patiënt in een centrale faciliteit worden bewerkt tot CAR-T-cellen die de tumorcellen doden.

De kosten zijn echter astronomisch. Voor de CAR-T-cellen moet men honderdduizenden euro’s betalen, de kosten van het ziekenhuis komen hier nog bij. Centrale productie heeft bovendien nadelen. Het duurt enkele weken voordat de cellen aan de patiënt kunnen worden toegediend en de kwaliteit van de cellen gaat vermoedelijk achteruit door het transport. De academische centra produceren de CAR-T cellen op locatie: sneller en tegen veel lagere kosten dan het commerciële product. Een ander voordeel is dat inzichten in mogelijke verbeteringen van het product en het proces en de daaruit voortvloeiende innovaties sneller bij de patiënt kunnen komen. De vergelijkende klinische studie moet nu aantonen of academisch geproduceerde CAR-T cellen even goed of beter zijn dan hun commerciële concurrenten. De volgende uitdaging is dan om te kijken hoe dit product op termijn een plaats kan krijgen in het geneesmiddelenarsenaal. Een reële optie aarvoor, die momenteel onderzocht wordt, is het oprichten van een gezamenlijke faciliteit oprichten, bijvoorbeeld vanuit de umc’s (bv vanuit de umc’s) oprichten. Als dat allemaal lukt, laten CAR-T- en TIL-cellen zien dat academische therapieontwikkeling echt het verschil kan maken.