‘Europese wetgeving geneesmiddelenonderzoek zal concurrentiepositie Nederland versterken’

De medisch-ethische toetsingscommissie (METC) van de Stichting Beoordeling Ethiek Biomedisch Onderzoek (BEBO) beoordeelde in 2017 zo’n 150 geneesmiddelenstudies. Dat is ongeveer een kwart van het totale aantal geneesmiddelenstudies in Nederland. De METC BEBO is een van de erkende METC’s die te maken krijgt met nieuwe Europese wetgeving zoals vastgelegd in de EU-verordening voor klinisch geneesmiddelenonderzoek. Daarmee wordt de wet- en regelgeving binnen de Europese Unie (EU) geharmoniseerd. Koos Brouwers is sinds 2009 voorzitter van de METC BEBO. ‘Europa is nu nog een lappendeken voor wat betreft de wet- en regelgeving voor geneesmiddelenonderzoek,’ zegt Koos Brouwers, sinds 2009 voorzitter van de METC BEBO. ‘De verordening zal de concurrentiepositie van de EU en dus ook Nederland versterken ten opzichte van landen als de Verenigde Staten en Japan.’

Brouwers plaatst daar wel een kanttekening bij. ‘Met de verordening wordt de beoordeling van geneesmiddelen- studies meteen groots aangepakt. Straks moet elke geneesmiddelenstudie volgens de nieuwe manier worden getoetst. Maar fase-I-studies bijvoorbeeld vinden vaak maar in één land plaats, dus ik had het beter gevonden als de verordening zich in eerste instantie zou richten op multinationaal geneesmiddelenonderzoek. Daar wordt op dit moment nog tijd en geld verspild omdat dergelijk onderzoek in elk land afzonderlijk getoetst moet worden. Maar een onderzoeker die alleen een kleinschalig geneesmiddelenonderzoek in één land wil doen zit niet te wachten op deze complexe wet- en regelgeving.’

Op dit moment doen twaalf erkende METC’s en de CCMO mee aan een pilot om te oefenen met de nieuwe Europese regels voor de beoordeling van genees- middelenonderzoek. Zodra de verordening van toepassing is – naar verwachting in 2019 – zullen de overige erkende METC’s geen geneesmiddelenstudies meer beoordelen. Brouwers vindt dat een goede ontwikkeling. ‘Je zult enige ervaring moeten hebben om kwalitatief hoogwaardig en binnen de vastgestelde strakke tijdslijnen te kunnen toetsen. Bovendien wordt de toetsingsprocedure voor multinationale genees- middelenstudies ingewikkelder omdat de beoordeling met meerdere Europese landen moet worden afgestemd.’

Brouwers signaleert dat sommige expertise slechts in beperkte mate aanwezig is bij de METC’s. Hij noemt de beoordeling van het Investigational Medicinal Product Dossier (IMPD). Dat gaat over de kwaliteit, productie en controle van het onderzoeksgeneesmiddel en alle gegevens over de klinische en niet-klinische studies met het middel. ‘Op dit moment zijn er verschillen tussen de METC’s in de kwaliteit van de beoordeling van het preklinische deel van het IMPD, vooral bij first-in-man-studies. Op dat punt is een professionaliseringsslag bij de METC’s nodig.’ In landen als Duitsland en Frankrijk wordt het IMPD beoordeeld door de registratieautoriteit, wat in Nederland het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) heet. ‘De expertise is er dus wel, maar die is niet altijd in de volle breedte aanwezig bij de ziekenhuisapotheker in de METC. Een duale beoordeling door de ziekenhuisapotheker en bijvoorbeeld het CBG van de IMPD’s die nog niet eerder beoordeeld zijn, kan de kwaliteit van de toetsing verhogen. Anderzijds heeft Nederland veel expertise in huis voor de beoordeling van de opzet, de methodologie en de klinische invalshoek van onderzoek. Dat is ook heel belangrijk, want een onderzoek met proefpersonen dat niet goed in elkaar zit is niet ethisch verantwoord om uit te voeren.’

Verder vindt Brouwers dat er een zekere vrijblijvendheid in het toetsingssysteem zit. ‘Leden van de METC’s kunnen niet altijd bij elke vergadering aanwezig zijn. Dat kun je oplossen door meer leden aan te stellen. Maar hoe meer leden je hebt, hoe minder ervaren ze zijn in het toetsen van onderzoek.’ Daarnaast vindt Brouwers dat de METC’s die straks geneesmiddelenstudies blijven beoordelen, een evenredig aantal studies van het totaal moeten beoordelen. ‘Dat kan bijvoorbeeld door contractueel vast te leggen hoeveel geneesmiddelenstudies de verschillende METC’s jaarlijks moeten beoordelen. Als we willen dat de komst van het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA) naar Nederland ertoe leidt dat er meer geneesmiddelenonderzoek in ons land wordt gedaan, dan moet onze onderzoeksinfrastructuur perfect op orde zijn.’

Onderzoek met proefpersonen moet aan strenge wet- en regelgeving voldoen zoals vastgelegd in de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO). ‘In de wet- en regelgeving ligt het accent vooral op het onderzoekscontract, de verzekeringen en de informatie voor de proefpersonen. Dat zie je dus ook terug in de medisch-ethische beoordeling. Maar het richtsnoer voor goede klinische praktijken (ICH-GCP) bijvoorbeeld is minstens zo belangrijk. Daarom vind ik het ook zo van belang dat de METC-leden zich verplicht laten bijscholen over de veranderingen in relevante wet- en regelgeving.’

Brouwers heeft een paar suggesties voor de informatie voor de proefpersonen. ‘De CCMO heeft erg zijn best gedaan om daar een standaardmodel voor te maken. Maar dat model leent zich niet altijd voor elke fase van geneesmiddelenonderzoek, dus soms moet een onderzoeker er noodgedwongen van afwijken. Tijdens de METC-vergaderingen gaat veel tijd op aan de beoordeling van dergelijke teksten. Dat staat in schril contrast met hoe weinig proefpersonen in de praktijk soms van een onderzoek hebben begrepen. Zorg er dus voor dat je het eenvoudig maakt. Wat mij betreft moeten de proefpersonen weten waar het onderzoek over gaat, wat het mogelijk kan opleveren, wat de belasting is, en welke risico’s ze lopen door er aan deel te nemen. Daar gaat het uiteindelijk om. Als je dat op één pagina zet met grote letters en pictogrammen, dan kunnen de proefpersonen dat veel makkelijker tot zich nemen. En de rest van de informatie over het onderzoek, zoals over de verzekering, kan wat mij betreft in een bijlage. Nu is de proefpersoneninformatie gemiddeld 21 pagina’s lang. Het feit dat iemand dat gelezen heeft wil nog niet zeggen dat hij of zij het ook heeft begrepen. Daar ligt een grote uitdaging.’